Maaltijd. Steeds werd er aan het eind van het jaar een diner georganiseerd voor alle gevangenen. De gevangenisdirecteur was gewend om ter afsluiting een toespraak te houden. Deze keer wilde zijn dochter ook mee om te helpen. Alleen: zij zat met de baby. Waar moest ze die zolang laten? Ze had geen oppas. Toen besloot ze om het kindje mee te nemen. In de gevangenis aangekomen, legde ze, zonder verder na te denken het ventje in de armen van één van de mannen. ‘Een belangrijke taak voor jou. Jij kunt goed op hem passen’. De maaltijd werd bereid en de tafel werd gereedgemaakt. Daarbij werden alle gevangenen ingeschakeld. Het werd een gezellig diner. Aan het eind luisterden de gevangenen ademloos naar de toespraak van de gevangenisdirecteur. Hij bedankte hen voor hun goede gedrag in het afgelopen jaar en hun inzet bij de verschillende activiteiten en wenste hen al het goede toe voor het nieuwe jaar. Daarna werden ze allemaal weer naar hun cel gebracht. De dochter van de directeur liep naar die ene gevangene die haar zoontje vasthield. Toen ze bij hem kwam, wilde ze het kind weer overnemen. Maar toen zei de man plotseling: weet u wel aan wie u uw kind gegeven hebt? Aan een crimineel! De jonge vrouw antwoordde: Maar weet ú wel, aan wie God de Vader Zíjn Zóón gegeven heeft? Aan criminelen, aan zondaren, aan u en aan mij…
Van harte Gods zegen toegewenst, van huis tot huis,
De kerkenraad