Ga naar de inhoud

Zoek de Heere! (Jesaja 55:6 en 7)

Zoek de Heere, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de Heere, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk.

(Jesaja 55:6 en 7)

Daar waren kinderen, die verstoppertje speelden. “Negentig, honderd; ik kom!!” Maar ze hadden er ineens zo`n zin niet meer in. Maar één jongetje, dat nog verstopt zat, waren ze vergeten. Het ventje wachtte en wachtte; maar er kwam nooit iemand. Het ging huilend naar zijn opa. En toen zei die opa: “Dat is nu hetzelfde wat de mensen ook met God doen. Hij houdt zich verborgen, opdat wij Hem zoeken; maar wij zoeken Hem niet.”

Boven de meditatie staat: “Zoek de Heere!” En de punten zijn:

  1. De tijd van dat zoeken
  2. De aard van dat zoeken.
  3. De belofte van dat zoeken

1. Israël was naar Babel gevoerd. Het verlangde in die verre streken naar het lieve land van weleer. En de meeste mensen dachten, dat het nooit meer wat zou worden. Maar God dacht aan Zijn verbond. Wat Hij ooit beloofde; daar staat Hij voor in. En het volk mag moed putten uit wat God eenmaal sprak. En Hij stelt het volk van toen en ons nu het gelukkige leven voor, dat in Zijn gemeenschap wordt gevonden. “Zoek de Heere!” En dat moet niet op de lange baan geschoven worden. “Later” zou wel eens “te laat” kunnen zijn! Maar ten diepste hangt het niet van ons zoeken, maar van Gods zoeken af. Het geloof is ontvangend van aard. Het houdt slechts een lege hand op. Maar dat neemt niet weg, dat de Heere nooit zegt tegen de mensen, dat ze toch al wel verzoend zijn. Maar Hij zegt: “Laat u verzoenen!” En nu kunnen wij met recht van de tijd na de komst van Christus zeggen, dat het de vindenstijd is. Maar die vindenstijd is op een keer wel voorbij. Denkt u daarom a.u.b. niet, dat u met de zonde eerst nog wel een tijd kunt leven, totdat u genoeg er van hebt. Want dan kon het wel eens te laat voor u zijn. Ergens aan de kust van Schotland is er een haven waarvan de uitgang ondiep is en smal. De schepen kunnen maar een aantal uren van een dag door die opening heen. En er liggen dikwijls heel wat schepen voor die haven. Maar de kapiteins zijn gespitst op het moment, dat ze de haven binnen kunnen. En laat u zo a.u.b. het tij ook niet verlopen!

2. Weet u wat zoeken is? En wat het niet is? Als je een trui kwijt bent; en je rent inderhaast naar boven; en je roept gelijk aan je moeder: “Ik zie die trui niet.” Dan is dat geen zoeken. Maar je sleutel kwijt zijn; en je zakken binnenstebuiten keren; dat is zoeken. En zo is het ook in het geestelijke. Heel veel mensen staan maar halfslachtig t.o. de dingen van God. Want ze weten niet wat ze missen. En dat ze Hem missen. Maar als we Hem missen, gaan we Hem zoeken. En we roepen Hem aan. U leest: “De goddeloze verlate zijn weg.” U en ik zijn ook goddelozen. Zonder Christus althans. Want een goddeloos mens is een mens zonder God. En zo is het met ons allen van nature. Daarom moeten wij van onze zonde-weg af. En wij kunnen er niet af. Maar God brengt ons er af. En hoe Hij dat doet? Soms heel plotseling, net als bij Paulus, en met grote kracht. Maar de regel is, dat de Heere ons geleidelijk aan en hoe langer hoe meer een afkeer van de weg van de zonde laat krijgen en ons op de weg voert van het leven. En we lezen ook: “En de ongerechtige man zijn gedachten.” Mogelijk zou iemand wel zijn weg kunnen verlaten, maar niet zijn gedachten. Uit vrees voor de gevolgen zouden wij bepaalde zonden na kunnen laten, maar met onze gedachten zouden wij kunnen blijven hangen daaraan. En dan blijven wij toch “dromen” van de zonde. Maar de Heere zegt: “Geef Mij uw hart!” En we lezen ook: “En bekere zich tot de Heere.” Een huichelaar houdt zich met zijn hart vast aan twee wegen En God moet die beide wegen maar goedkeuren; ook al weet de huichelaar, dat er een van die twee wegen niet deugt. Maar de oprechte belijdt zijn huichelarij. “God, bekeer mij; dan zal ik bekeerd zijn!”

3. Het slot van de tekst spreekt over Gods ontferming en verzekert ons: “Hij vergeeft telkens weer.” Ja, terwijl wij zoeken, is het, dat de Heere zich over ons al ontfermt. En ons vinden van de Heere is niet de welverdiende prijs voor ons zoeken. Want als u en ik het met ons zoeken zouden moeten verdienen, was er voor ons geen hoop. Maar de enige grond van onze zaligheid is de Heere Jezus, die ons kocht met Zijn bloed. Als wij op onszelf zien, is het alles heel erg wankel. En wij zijn misschien, ook nadat wij tot Christus zijn gekomen, al wel honderd keer van de weg afgedwaald. Wij komen in het geloof niet hoog uit, maar het loopt met de kinderen van de Heere laag af. Maar heeft God ooit gezegd: “Zoek Mij tevergeefs”?! En nu kunt u beter struikelen op de goede weg dan fris doormarcheren in een eigen gekozen richting. En het zij steeds ons gebed: “Leidt mij op de eeuwige weg” (Psalm 139:24). En daar kunnen wij niet op verdwalen of verongelukken. Maar laat het tij niet verlopen. Vaar op tijd de haven binnen!

Brandwijk, J.A.H. Jongkind