Ga naar de inhoud

Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God (Ruth 1:16b)

(Een indruk van een trouwpreek).

“Ruth doet belijdenis van haar geloof.”

De punten zijn:

  1. De donkere achtergrond waartegen zij haar belijdenis uitspreekt.
  2. De rijke inhoud, die haar belijdenis heeft.
  3. De zegen, die op haar belijdenis volgt.

1. Er is niemand u nader dan uw man of uw vrouw. Dat “Uw” en dat “Mijn”, of, als u dat liever hebt, dat “Jouw” en dat “Mijn” ; is dat ook het huwelijk niet?! Dat “Uw” en “Mijn” betekent, dat je een ander naast en tegenover je hebt. Iemand, die verwant met je is. Maar al ben je verwant, je bent niet precies hetzelfde. Je bent niet een tweeling. Je bent elkaars vrienden. Maar je bent ook elkaars tegenspelers. Niet om elkaar steeds te corrigeren. Maar om ook voor die ander te zoeken naar wat voor Gods aangezicht de rechte weg is. Een man heeft niets aan een vrouw, die alleen maar “Ja” knikt; en een vrouw heeft niets aan een man, die haar niet leidt en beschermt, maar die haar alleen maar napraat. Wij geven elkaar wat om over na te denken. Ik kom er door die ander achter wie ik zelf ben. Ik was eenzaam op een vreemde aarde, als ik die ander niet had. Prof. K.H. Miskotte noemde in 1939 zijn boek over Ruth: “Het gewone leven.” Dit boekje gaat ook niet over de “geweldigen”, maar over gewone mensen en over hun leven en hun geluk. En over hun ongeluk gaat het ook. Er komt honger. Wat moeten Elimelech en zijn vrouw doen? Ze moeten met hun besluit om weg te trekken veel strijd hebben gehad. Sommige uitleggers nemen het Elimelech nogal kwalijk, dat hij dit besluit nam. En het was in Moab ook gevaarlijk. De god van vruchtbaar zijn en presteren; die was daar god. (Het lijkt onze tijd wel!). Ging hij niet zijn ongeluk tegemoet?! Maar ik oordeel maar liever niet al te hard. Naar mijn smaak lagen het geloof en het ongeloof in zijn hart vermengd. Net als in het hart van u en van mij. Allemaal moeten wij daarom dit gebed maar veel bidden: “Zie of bij mij een schadelijke weg is; en leidt mij op de eeuwige weg.” Maar de man en zijn zonen zijn gestorven Wij treffen, nu Naomi terugkeert, drie ongelukkige weduwen aan. En Ruth is vastbesloten mee te trekken naar het land van haar man. Orpa kuste Naomi gedag en heeft de terugreis aanvaard. Maar Ruth kleefde haar schoonmoeder aan. Zij was zo diep met haar verbonden geraakt, dat zij haar niet meer loslaten kon. En op de grens van de beide landen spreekt zij haar ontroerende belijdenis uit. En het is haar volle ernst. Dat bewijst de eed, die zij er aan heeft vooraf laten gaan. “Zo doe mij de Heere en zo doe Hij daartoe!” M.a.w. “God en de mensen mogen mij er aan houden!” Dat is net zoiets als wat jullie hebben gedaan. Trouwen is heel persoonlijk, maar het is niet alleen maar privé. Wij gaan naar het gemeentehuis. Wij willen, dat ook de mensen ons houden aan onze eed. Wij kunnen op onze trouwdag niet zonder elkaar, maar ook niet zonder God en de mensen. Wie zegt: “Dat is niet nodig.”, denk ik, dat zichzelf overschat.

2. “Uw volk is mijn volk.” Je komt uit twee werelden. Je kent elkaars wereld nog niet. Je moet wennen aan je nieuwe familie. Dat duurt eventjes. Er zijn dingen, die je na twintig jaar nog niet begrijpt. Maar Ruth was van die vreemdelingenjongen gaan houden en van zijn vreemde God. Want door hem was zij van meisje vrouw geworden. (Dat is ook het gewone, maar ook zo bijzondere leven.). Dat is iets teers. Dat heeft slechts in de veiligheid van het huwelijk plaats. Vóór het huwelijk “waag” je elkaar daar niet aan. Dat weet God beter dan wij. Ruth had een sterke liefde voor Chiljon èn voor zijn volk. Dat was bepaald het beste volk niet. Maar het had een grote God. En uit dat volk zou Christus geboren worden. “Mijn volk”; Dat is ook aan een plaatselijke kerk in trouw verbonden te zijn en daar je verantwoordelijkheid te nemen. God noemt zijn gemeente “Mijn bruid.” En Ruth, al zijn haar leden altijd zo vriendelijk niet, leert ons eerbiedig te denken over de kerk. En Ruth zegt ook “Mijn God.” Dat is niet kiezen voor God. (Er is geen mens, die dat doet.). Maar dat is: “God zegt “Ja”; en ik zeg “Amen.”

3. Dit verdrietige boekje loopt op iets zeer vreugdevols uit. Op de geboorte loopt het uit van David. In de bijbeltaal wil dat zeggen: “Het loopt uit op Christus.” En nu is het zo, dat Hij sprekend op zijn voor-moeder Ruth lijkt. Het leven en lot van de mensen heeft Hij gedeeld. “Uw volk is Mijn volk.” En Hij ruilde met ons van nood en van dood en van schuld en van straf. En dat is onze troost en onze rijkdom. Ook het huwelijk is geen plezierreis. Maar “Hoogte noch diepte en vernachten en begraven worden; niets kan ons scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus, onze Heere!”

Brandwijk

J.A.H. Jongkind.