Ga naar de inhoud

Simeï vloekt koning David (2 Samuel 16:10 en 12)

Maar de koning zeide: Laat hem vloeken; want de Heere heeft toch tot hem gezegd: vloek David. Misschien zal de Heere mijn ellende aanzien.

(2 Samuel 16:10 en 12)

De punten zijn:

1. De wraak waardoor hij wordt gedreven.

2. De waarheid, die hij uitspreekt.

3. Het wonder waar naar hij verwijst.

1. Kijk, daar gaat de koning! Hij is vanwege Absaloms opstand de stad uit gegaan, in het gezelschap van enige getrouwen; en hij komt nu langs de Olijfberg. Maar is dát de koning? Je moet wel heel goed kijken om het te zien. Want hij gaat gebogen en met het hoofd in rouw omwonden en barrevoets. En een ieder denkt: “Komt de koning ooit nog wel weer terug?” En dan treedt Simeï op het toneel. Hij is een nazaat van Saul. En u weet, dat de opkomst van David gelijke tred hield met de neergang van Saul. En dat had bij Simeï kwaad bloed gezet. En nu ziet hij zijn kans schoon. Op veilige afstand en op een voor hem gunstig tijdstip vloekt hij de koning. “Nu is het jouw beurt!” En hij smijt in uiterste verachting stof omhoog, dat met de wind de kant van David op gaat. Nee, het is niet waar, dat Simeï daar een werkelijke reden toe had. David had de oude koning altijd geëerd. En Mefiboseth, een andere nazaat van Saul, een kreupele man, at gedurig aan des konings tafel. Dat betekent, dat hij werd gerekend tot diens vrienden. Dat is dus onterecht en grof wat Simeï doet. Maar denk a.u.b. niet, dat er ons geen Simeïs zijn. Jaloezie kan ons weldra tot een Simeï maken. En wij worden boos, bijv. na het verdelen van de erfenis, op iemand, die naar wij denken beter af is dan wij. En de meeste mensen kunnen er bovendien niet echt tegen om goed te worden gedaan. De Simeï-trek zit in ons allemaal. En wij horen de spreukendichter treurig spreken: “Waarom haat gij uw broeder, zo hij u geen kwaad heeft gedaan?!”

2. David hoort de leugens wel. En de akelige toon en de diep er onder liggende valsheid. Maar hij hoort ook wat er in die woorden waar is. David is niet de vermoorde onschuld. Maar het boze woord van zijn vijand (al is het ten onrechte gesproken) helpt hem om zijn werkelijke schuld in herinnering te brengen. Zo is het altijd. Als de mensen schelden, gooien ze er van alles uit. En het meeste daarvan is onwaar. Maar meestal net niet alles. In je drift zeg je dingen, die onwaar zijn. Maar ook dingen, die wel terdege kloppen. Onze koningin werd door haar nichtje aangevallen via de pers. Het meeste daarvan zal wel niet echt zo zijn. Maar de meeste pijn voor het koningshuis zit natuurlijk in wat wel klopt. Wij moeten voorzichtig zijn met wat wij zeggen in boosheid of drift. Juist vanwege de waarheid die met alle onzin meekomt. En hoe krijg je de verhoudingen dan ooit weer goed? David reageert op het vals gesproken woord anders dan dat je zou hebben gedacht. Hij zegt: “Als God tegen Simeï zegt, dat hij mij moet vloeken; willen jullie daar dan tegenin gaan?” Achter het ongelijk van de vloeker hoort hij het gelijk van God. Is het zo ook niet met ons?! Ook al hebben wij voor de mensen ons best wel gedaan, tegenover God geldt alleen dit gebed: “Treedt met Uw knecht niet in het gericht.” Voor Simeï was David onschuldig, maar voor God was hij een moordenaar en overspeler. Had de hofprofeet niet gesproken: “Gij zijt die man!” David heeft de vloek niet verdiend, maar op een ander, dieper niveau heeft hij die toch ook wel weer verdiend.Omdat de hand van God tegen hem uitgestrekt is. Maar – en dat is nog een beetje troost – David is in de handen van God en niet van een mens. En zolang God tot ons spreekt, al is het in zijn oordeel, zijn wij toch nog niet van Hem verlaten. En David geeft zijn zaak uit handen. En hij laat zijn welzijn afhangen van God. “Misschien!” Zo moeten wij het ook doen. Wij moeten onze nood en onze zonde en onze hoop en onze wanhoop leggen in Gods sterke handen. “Misschien!”

3. Christus is de grote David. Hij leed en Hij zweeg en Hij droeg de zonde. Nee, Hij droeg de vloek. Als een lam werd Hij stemmeloos ter slachting geleid. Dat was niet omdat de vervloekingen Hem niet raakten. Ze hebben Hem dieper geraakt dan dat iemand weet. Want het was een leugen, dat Hij een oproermaker was en een godslasteraar. Maar die leugen heeft wel een grote waarheid bevat. Want Hij deed geen zonden. Maar Hij heeft wel zonden gehad. En dat kunt u zien waar Hij als een uitgestotene en gevloekte hangt aan het kruis. En zo boog Hij zich onder Gods recht. “Wie zwijgt, stemt toe.” En dat deed Christus. En nu moeten wij met al onze vloek en met al onze nood en met al onze schuld maar vluchten tot Hem.En wanneer wij zelf door Hem zijn gezegend, zegenen wij ook onze arme naaste.

Brandwijk

J.A.H. Jongkind