Ga naar de inhoud

Psalm 131 “Rust vinden in God”

Een lied Hammaälôth: Psalm 131.

De bekendste regel van de kerkvader Augustinus luidt: “Ons hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in U, o God!” Onze meditatie heet: “Rust vinden in God”.

De punten zijn:

  1. De ootmoed van David.
  2. De overgave van David.
  3. De oproep van David.

1.Deze psalm gaat over tevredenheid en vertrouwen en het je veilig weten bij God. Het is maar een korte psalm, maar je doet er heel je leven over om te leren wat er in staat. Ps.129 is de psalm van de grote benauwdheid die de pelgrims ondervinden (“Ploegers hebben op mijn rug geploegd”). Ps.130 is de psalm van Gods onzegbare liefde (“Maar neen, daar is vergeving!”). En Ps.131 is de psalm van de vrede die wij bij God vinden. Het volgt op elkaar. Er staat boven deze psalm “Van David”. Er zit iets van zijn jeugd in, lijkt me. David was de jongste van een vrij groot gezin. Met de schapen was hij in het veld toen Samuël naar een koning in het huis van Isaï kwam zoeken. Een herdersjongen. Maar het is fascinerend, dat juist hij de beroemdste koning van Israël werd, naar wie Jezus eens zou heten: “Zoon van David”. Maar hij is er niet trots van geworden. “Heere, mijn hart is niet hoogmoedig”. David, veelbelovend als hij was, kwam bij Saul aan het hof. Maar een staatsgreep pleegde hij niet. Samuël had gezegd: “Jij zult koning worden”. Maar daar leek het eerst helemaal niet op. Jarenlang zwierf David rond door de woestijn. Altijd zal dat woord van zijn oudste broer, toen hij had gezegd de reus wel aan te durven, in David zijn na blijven klinken: “Wat verbeeld jij je wel?” Maar hij is niet hoogmoedig en hij wandelt niet in de dingen die te groot voor hem zijn. Ons hart is dikwijls wel hoog. Wij kijken vaak neer op een ander. Als je jong bent, denk je dat de wereld gisteren ontstaan is en dat het licht met jou opgegaan is. Maar met David is dat niet zo. Veel “omhooggevallen” mensen zijn er. Ze willen met hun wat minder ontwikkelde familie liever in een gezelschap niet worden gezien. Maar  of dat hier bedoeld wordt, is maar de vraag. David zegt vooral: “God doet veel wat boven ons begrip uit gaat. Er gebeuren veel dingen waar je niet een pasklaar antwoord op krijgt. Maar ik vertrouw mijn leven God toe”. God is niet een God die alles altijd zomaar voor ons oplost, maar Die wel ons verlost.

2.”Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust en stilte gebracht, als een kind dat de borst ontwend is”. Dat “Voorwaar” is een eedsformule. David roept hier God op als getuige. “Zo waarachtig als ik leef, heb ik mijn ziel stil gezet”. David kreeg al vroeg de belofte: “Jij zult koning worden”. Maar daar zag het eerst helemaal niet naar uit. Wreed werd David vele jaren vervolgd. Maar nu spreekt hij de plechtige eed uit, dat hij zijn ziel tot rust heeft gebracht. “Heb ik mijn ziel niet stil gezet?” Dat gebeurt soms, dat je stil gezet wordt. God laat je dan zien, dat je niet zomaar onbekeerd voort kunt leven. Maar hier staat, dat David zelf zijn ziel stil gezet heeft. Het was wel een strijd, maar hij gaf zich uiteindelijk over. Wij zijn goed af, als dat met ons ook gebeurt. Vaak is dat pas het geval als wij sterven (maar eerder is beter), als we zeggen: “God, U heeft het toch goed gedaan”. “Mijn ziel is in mij als een kind dat de borst ontwend is”. Een kind ging in die tijd met een jaar of drie van de borst af. Dan werd het ineens een stuk groter en telde het mee. Maar dat is voor een kind eerst moeilijk. Maar uiteindelijk taalt het niet naar de borstvoeding meer. Het vraagt helemaal niet om de melk meer van de moeder, maar het vraagt om haar zelf. David had iets vergelijkbaars geleerd. Niet meer ging het om: “Wanneer word ik koning?”. Niet meer ging het hem om wat God beloofd had, maar aan God zelf had hij genoeg. Jezus is in de wereld gekomen, niet alleen maar om de schuld ons te vergeven, maar vooral om ons bij God gerust te doen zijn. Willem de Mérode zegt: “Ik weet wel, dat Gij mij bemint; maar ach, een ongehoorzaam kind zal schreien en niet zijn gerust, eer `t is getroost en afgekust”.

3.Nadat David eerst vooral zichzelf aansprak, spreekt hij ten slotte heel Israël aan. “Israël, hoop op de Heere!” Daar bedoelt hij niet de elite van Israël mee, maar daar bedoelt hij heel Israël mee. Ons bedoelt hij daar ook mee. Wie God aanhangt heeft verwachting voor zichzelf en voor heel de wereld. Voor wie geloven is er zelfs verwachting door de dood heen. Het is onmogelijk, omdat het Pasen is geworden, dat de angst en de ondergang het laatste woord heeft. “Israël, hoop op de Heere, van nu aan tot in eeuwigheid”. Als de vrede van de Heere Jezus in ons hart is gekomen om het offer dat Hij voor ons gebracht heeft, laait zowel voor onszelf als voor heel Gods kerk de verwachting hoog op.

Jezus moet dit ook gezongen hebben; toen Hij 12 was; en 13 en 14 (want Hij ging zo graag mee met de pelgrims); en 33, het jaar dat Hij stierf. “Dat Israël op den Heer` vertrouw`, zijn hoop op Gods ontferming bouw`” En als Hij het zingt, klinkt het het mooist. Hij zingt het ons voor.

 

  Brandwijk                                          J.A.H. Jongkind