Ik bid u dan voor mijn zoon, die ik in mijn banden geteeld heb, namelijk Onésimus.
(Filémon 10)
Boven de meditatie staat: “Paulus verdedigt een weggelopen slaaf”. De punten zijn:
- Het appel van de diplomatie.
- Het gebed van Christus.
- De liefde van het geloof.
1.Onésimus was een gevluchte slaaf. En Filémon zijn baas. En Onésimus was in een gevangenis in (vermoedelijk) Caesarea Paulus tegengekomen. En niet in het minst door Paulus was hij tot het geloof gekomen. En hij wil niet meer terug. Maar Paulus zegt: “Beste jongen, je moet weer terug”. En dat is natuurlijk een groot drama. Je zou er wel een heel boek over kunnen schrijven. Zo`n soort boek als “De negerhut van oom Tom”. Maar Paulus geeft dit briefje mee aan Onésimus in de hoop, dat het toch goed zal komen. Als het vroeger over de vraag ging: “Gaat het N.T. nu wel of niet tegen de slavernij in?”, was het antwoord meestal: “Nou, het N.T. is daar wel niet helemaal vóór, maar gaat daar toch niet zo direct tegen in; en het voegt zich naar wat toen de tijd was; en je kunt niet zeggen, dat Paulus de opheffing van de slavernij nagestreefd heeft”. Maar dat is niet waar. In dit briefje valt Paulus de slavernij heel erg fel aan. Wat bijna niemand in die tijd durfde zeggen, zegt hij. Want hij wil in de eerste plaats, dat die slaaf, die het blijkbaar niet meer heeft kunnen “trekken”, weer in liefde door zijn meester zal worden aanvaard. Maar hij wil ook, dat die slaaf niet een slaaf meer zal zijn, maar een broeder in de Heere Jezus Christus. Paulus is niet een “linkse drammer”, maar hij is wel een zoon van de wet. Hij weet, dat het in de wet staat van Mozes, dat een lid van Israëls volk niet voor langer dan tot het jubeljaar slaaf mag blijven. En van zijn eigen volk mag hij helemaal geen slaaf zijn. Paulus schrijft een hele fijnzinnige brief. Echt een brief als van “heren onder elkaar”. En die brief zit vol bedekte humor. Paulus probeert Filémon aan zijn kant te krijgen. Hij wil, dat het met Onésimus en Filémon weer goed komen zal. En dat Onésimus vrij komen zal. En het moet lukken. Paulus haalt echt alles wat hij heeft uit de kast. Bijna dwingt hij Filémon om hem zijn zin te geven. Hij gaat tot het randje; maar steeds zo, dat Filémon niet boos worden kan. Hij noemt zich “Een gevangene van Christus Jezus” en “Een oud man”. Zo zorgt hij er gelijk al voor, dat Filémon hem zijn wens niet weigeren kan. En hij noemt Filémon “De geliefde”. En daar “kneedt” hij hem mee. En hij maakt een ernstig grapje, als hij zegt: “Misschien is je slaaf een klein poosje bij je weg geweest, opdat je hem eeuwig als een broeder zou hervinden!”
2. Heel veel meer nog dan dat Paulus dat voor Onésimus doen kon, is het dat Christus voor ons het pleit voert. Van binnenuit weet de Heere Jezus hoe gebonden wij zijn. Hij was zelf ook een slaaf. En hij liet zich in de hof, vóór Zijn sterven, binden. En dat is mijn troost, als ik erg benauwd ben en roep: “Hoe kom ik uit de banden?” Want dan is het antwoord: “Door Hem die zich uw banden heeft om laten doen”. Want er is er Eén in de hemel, die steeds voor ons bidt. En hoe doet Hij dat? Wij mogen er vanuit gaan, dat de Heere Jezus op hoog niveau spreekt. En dan niet als “heren onder elkaar”, maar zoals “de Heere spreekt met Zijn Heere” (vgl. Ps.110). En als Paulus nu die slaaf al persé vrij wilde hebben, wat een verlangen moet de Heere Jezus dan wel niet hebben om te pleiten voor hen die de Vader Hem gaf! Want het moet. En wij zullen zeker sterven, als dat niet lukt. Paulus zegt (alweer met enige humor): “Ik zou het u als apostel wel kunnen bevelen uw slaaf los te laten”. Maar daar zit een beetje “bluf” bij. Maar de Heere Jezus behoeft aan de troon niet te smeken, maar die mag het eisen wat Hij verlangt. En Paulus zegt: “Ik ben een oud man”. Maar de Heere Jezus is de Zoon zelf. Als God de naam van Zijn Zoon hoort, ontroert het Hem diep. Alle deuren doet Hij voor Hem open. Hij weigert Hem niets. En Paulus noemt Onésimus: “Mijn hart” of “Mijn ingewanden”. En ik denk aan de grote Hogepriester, die de namen van Zijn kinderen op Zijn hart draagt. Ik weet niet hoe gebonden u bent. Maar wie door zijn zonde is gebonden heeft een bitter leven. Maar de Heere Jezus bidt Zijn gebondenen vrij. Hij legt Zijn hele hart er in. Want Hij heeft geen lust in onze dood, maar in ons leven.
3.Alles in de brief doet vermoeden, dat het helemaal is goed gekomen. Er is zelfs een sterke aanwijzing in buiten-bijbelse gegevens, dat Onésimus later door Filémon is vrij gelaten en een bisschop geworden zou zijn. Zo zien we, dat er in dit kleine briefje iets van de glans van de hemel over de ingewikkelde dingen van deze aarde heen valt. U ziet hier al iets van Gods Koninkrijk. Dat Koninkrijk is een bewoonde wereld. Een gezegende, vredige wereld, waar er plaats voor ieder mens is. En waar wij geen slaaf meer zijn van ons werk of van een mens of van onze schuld, maar waar wij door Christus vrij gemaakt zijn. Niemand is er daar meer of minder. En daar is geen vrije of slaaf; maar wij zijn daar één in Jezus Christus.
Brandwijk J.A.H. Jongkind