Ga naar de inhoud

Gered naar Gods woord

“Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord” (Psalm 119:25).

Wij denken na over

  1. Een bittere klacht.
  2. Een hartelijk gebed.
  3. Een vaste pleitgrond.

1. Ik heb dit vers heel lang verkeerd gelezen. Ik dacht, dat hier stond, dat wij materialistisch zijn en bekrompen en aards gezind. Dat zijn we ook wel. We denken, dat we het van onze aardse goederen moeten hebben. Ons huis en de mp3-speler en het gouden sieraad zijn dikwijls het een en het al. Wij denken wel: “Hoe houd ik straks nog wat voor mijn kinderen over?” En wij denken niet: “Hoe vinden mijn kinderen vrede met God?” De duizenden zijn in dat denken gevangen. En wij zijn er in gevangen met hen. Dat is dus ook een ernstige en grote waarheid. En daar wordt met recht vaak over gepreekt. Maar dat staat hier toch niet. Maar hier staat wat anders. Onze ziel is trouwens onze existentie; ons totale bestaan. Onze ziel zijn wij helemaal zelf. En “Mijn ziel kleeft aan het stof”, betekent zoiets als: “Ik trek het niet meer. Ik heb het niet meer. Het gaat helemaal niet goed meer”. Zo denkt een scholier ook al wel eens: “Ik weet echt niet hoe het moet”. Of een erg oud iemand zegt: “De krachten worden minder. Het gaat op het eind aan”. De kanttekeningen van de Statenvertaling gaan die richting ook uit. Want die zeggen o.m.: “De profeet geeft zijn zeer zwaar en zorgelijk lijden te kennen hiermee”. Misschien, dat het ons wel troost, dat dit in de bijbel voorkomt. Want de stemming van ons hart is dikwijls donker. Of het gebed verflauwt. Of we krijgen onze handen haast niet meer gevouwen. Of de duivel brengt zijn zwaarste geschut in stelling, als hij aan ons vraagt of er wel een God is. Het is goed, dat dit in de bijbel ook staat. En dat Jezus onze klacht ook kende. Dichtbij het kruis redde ook Hij het niet meer. En zo is Hij met ons een geworden.

2. Weet u wat werkelijk een oprechte klacht is? Dat het niet alleen een klacht is, maar dat ook een roepen om God daarmee gepaard gaat. Mensen die echt naar God zoeken klagen niet alleen maar. Maar ook biddende mensen zijn dat. Als je wel klaagt, maar je hebt het in de zonde goed naar je zin intussen; dan is dat de ware klacht niet. De Heilige Geest leert ons te klagen, maar die leert ons ook te bidden. Men zou vroeger hebben gezegd: “Dan klagen we God achterna”. Bartimeüs klaagde, toen de Heere Jezus bij hem door de straat kwam, God ook achterna: “Zone Davids, ontferm U mijner!” (Lk.18:39). De echte, geestelijke klacht is niet alleen maar een somber treuren, maar het is ook een roepen tot God. En Hij hoort ons roepen zonder dat we verder iets behoeven te zeggen. Ja, Hij hoort ons roepen in ons treuren. En dan is het om de nood, en uiteindelijk om de nood van de zonde die de ergste nood is, dat we zeggen: “Ik red het niet meer”. En dan hoort God. De lekenprediker uit Driebergen, Wulfert Floor (1818-1876), zei in een preek over deze tekst: “Je mag er wel over treuren, dat de wereldse dingen nog zo`n grote invloed op je hebben; maar het gaat te ver, als je denkt: Nu wil God me niet meer vergeven. Want de strijd tussen vlees en Geest blijft in wie geloven een strijd tot het eind toe”. Door zo`n zinnetje begrijp je waarom de mensen nu al anderhalve eeuw de preken lezen van deze agrarische man.

3. Dit laatste slaat op wat heet: “Naar Uw woord”. Mogen wij wel bidden? Kunnen wij wel bidden? Ja, wij mogen en wij kunnen bidden. Niet omdat wij nog een beetje braaf of goed zijn. En ook niet omdat wij nog wel wat ernstig ingesteld zijn en er zo licht niet over denken. En ook niet omdat we het met God altijd al op de voorhand eens zijn. Maar de reden is: “Naar Uw woord”. Ons bidden. Ach, ik heb daar zo`n hoge pet niet van op. Want het is zo zoekend en onvast en fragmentarisch. Om ons bidden kan God het dus evenmin doen. Maar de enige vaste grond voor elke echte bidder ligt in Gods woord. En is dat, als we zo onmachtig zijn en verslagen, geen machtige troost?! Want wat zegt het woord? Vindt u het goed, als ik er zo eens wat van noem? Dat er genade is in de Heere Jezus Christus. Dat zegt het woord. En dat God de kracht vernieuwt dien die geen krachten heeft, zegt het woord (vgl. Jes.40:29). En “Die zoekt, die vindt”, zegt het woord (vgl. Lk.11:9). Zo krijgt de tekst een hele diepe inhoud. God zegt in Zijn woord toch zomaar niet iets?! Maar Zijn woord heeft een sterke bodem in het werk dat Christus voor ons heeft gedaan. Christus heeft ook geklaagd, dat Hij het niet meer redde. Hij kroop in Gethsemané als door het stof van de dood. “Maak Mij levend naar Uw woord!” Maar toen deed God het niet. Want dit Kind had de Vader tot zonde gemaakt. Ja, de zonde zelf was Hij geworden. En zo boette Jezus mijn straf. Zijn ziel is in de hel verlaten geweest van de Vader, opdat ik zou worden levend gemaakt. “Maak mij levend naar Uw woord!” Als je het niet meer redt, redt Hij je. Zo gaan we naar huis. En psalm 119, deze hele lange psalm voor ons hele lange en vaak ingewikkelde leven, is ons lied onderweg. En ik bid een blij gebed: “God, ik weet, dat U doen zult wat U hebt beloofd!”

Brandwijk J.A.H. Jongkind