Ga naar de inhoud

Degenen, die tot God bekeerd zijn

Maar kunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houden?

(Vraag en Antwoord 114 van de Heidelberger Catechismus)

Het gaat over “Degenen, die tot God bekeerd zijn”. De punten zijn:

1. Zij zijn mensen met maar kleine kracht.

2. Zij zijn mensen met een lief hart.

3. Zij zijn mensen met grote plannen.

1.”De macht van het kleine”. Dat blaadje was destijds een begrip. En die titel past heel goed bij hoe het ook met Gods kinderen is. “Maar kunnen degenen, die tot God zijn bekeerd, deze geboden volkomenlijk houden?” En dan is het antwoord: “Neen zij!” Je zou zo denken, dat er “Ja” zou hebben gestaan. Want er zijn van die dingen die “af” moeten zijn. Aan vis en vlees mag er niets mankeren. En je kunt het niet hebben als er aan een puzzel een stukje ontbreekt. En een boek moet gaaf zijn. En moeten wij dat dan zelf, als we tot God bekeerd zijn, niet zijn? Toch staat hier: “Neen zij!” Onder de Katharen, die in de Middeleeuwen leefden, kwamen de volmaakten of de “Perfecti” voor. En een van hun kenmerken was, dat zij niet trouwden. En die dachten, dat je, als je gelooft, een mens wordt met nogal wat extra`s; en dat je dan de Heere nagenoeg perfect dient. En die Katharen streefden dat na. En de monniken streefden dat na. En je komt er vaak iets van bij de sterk evangelisch-gezinden tegen. En ik wil niet met die mensen spotten. En dat wil ik niet, omdat die mensen daar dikwijls te ernstig voor zijn. En ze maken ons vaak beschaamd. En toch vergissen zij zich. En wat zij vinden, is zo wettisch als wat. En ze bedoelen het goed. Maar het is een oneer voor de Heere Jezus. Want die is dan wel ooit hun Zaligmaker geweest. Maar dat was aan het begin. En Hij behoeft dat nu voor hen eigenlijk niet meer te zijn. Want zij waren ooit een zondaar. Maar nu zijn zij dat niet meer. Maar dan moeten we het maar liever houden op die stratenmaker, die het geloof met zijn eigen werk vergeleek. En die zei: “Ik zit op mijn knieën en ik werk achteruit.” Want dat is het geloof. Het is erg gevaarlijk, als wij denken, dat wij de actievere of de vrolijker of de ernstiger christenen zijn. Wij moeten juist niet de betere of de hogere christenen zijn. Maar God wil ons in de laagte hebben. Aan Zijn voeten. “Wij brengen onze kinderen groot; Hij maakt de Zijnen klein.” Dat is eigenlijk ook logisch. Want als jij zelf de wet volmaakt kunt doen, heb je Jezus niet meer nodig. En dan heb je een godsdienst, maar zonder God. Zo`n perfect geloof is niet vol van Christus, maar dat is vol van zichzelf. Maar de allerheiligsten hebben van de gehoorzaamheid maar een klein beginsel. En pas op de grote dag van Christus zullen wij helemaal bekeerd zijn.

2.Altijd geldt: “Als het beginsel maar deugt.” In de kerk en in de politiek zeggen wij bijv. van een jonge persoon die er nog wat in moet komen: “Hij is nog wel wat een beginner, maar zijn beginsel is goed.” En dan komt hij er wel. Ons oorspronkelijke beginsel is niet het geloof. Maar dat is de zonde. En dat beginsel is taai. Taai en onuitroeibaar, voor zover het afhangt van ons. Adam is van zijn beginsel afgegaan. En ook al zijn kinderen trok hij mee in zijn val. Maar de Heere Jezus zet de Zijnen op een andere wortel over. Hij brengt door zijn Geest een ander beginsel in hen. En dat is het beginsel van de liefde en van het geloof. En nu gaat het er voor ons om, dat we in de Heere Jezus Christus en niet in Adam meer zijn. En dat ons doen en denken niet door Adam meer wordt bepaald, maar door de Heere Jezus Christus. En als de wortel goed is, zijn de vruchten ook goed. Maar er is vaak nog zoveel zonde in ons. Ook de liefste kinderen van God hebben daarvan veel last. Paulus zegt: “Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, doe ik” (Rom.7:19). Maar toch is hij met Jezus levend gemaakt. Nee, het is niet een goed teken (hoe vreemd dat misschien mag klinken), als ik altijd kan geloven en roemen en als ik van de zonde zo`n last niet meer heb. Maar het is veeleer een goed teken, als ik met mijn zonde meer en meer een strijd krijg en er ook steeds meer een hekel aan heb. En nu hoor ik iemand zeggen: “Waarom horen we in de preek altijd dat nog weer zo dat klagerige?” En ik denk, dat ik hem wel een beetje begrijp. Maar wat denkt u hier van? Zou een oprechte klacht over de zonde niet een mooiere muziek zijn dan het opgefleurde praten over “Wat ben ik toch goed”? En wie oprecht zijn schuld belijdt, is niet een sombere piekeraar, maar een blij, dankbaar mens.

3.In een oprecht bekeerd hart ligt het verlangen om al de geboden met ijver te doen. De onzuiver liefde zoekt de uiterlijke gehoorzaamheid slechts. De onzuiver liefde denkt: “Als het er maar een beetje op lijkt.” De schijnbekeerden kiezen daar ook de geboden op uit. Ze kiezen die er uit waar ze mee kunnen “scoren’ bij de mensen. Ze scoren bijv. met te zeggen: “Wat een zedeloze films, hè?” En ze hebben gelijk. Maar ze dienen God toch niet met liefde. Maar echte bekeerde mensen vinden elk gebod een belangrijk gebod. Omdat het een gebod is van God. En onze weg is nu nog wel vol vragen. Maar dan zal het de totale heerlijkheid zijn. En er zal geen zonde meer zijn.

Brandwijk, J.A.H. Jongkind