Ga naar de inhoud

De kerstgang van de wijzen uit het Oosten (Mattheüs 2: 1-11).

De punten van de overdenking zijn:

  1. Zij worden gelokt door het teken.
  2. Zij worden geleid door het Woord.
  3. Zij worden gebracht tot het Kind.

1. Hebben ze een komeet gezien? Of een bepaald samenstelsel van sterren? Wij weten het niet. Wij weten wel, dat er hoogstwaarschijnlijk door bijv. Daniël, die zo’n grote rol aan het hof van Babel speelde, iets is gebleven in die verre stad van de verwachting van de Israëlieten met betrekking tot de komst van de grote Koning. En dat nu de verschijning van die ster door de wijzen met de geboorte van die Koning in verband wordt gebracht. En nu klopt de heidenwereld bij God aan de poort. En Hij laat ze binnen! Wat is God barmhartig. In de duisternis van de heidenwereld maakt Hij het licht. En dat doet Hij nog. Mensen die nog nooit van Christus hoorden, worden tot Hem gebracht. En allemaal komen ze er weer anders. Maar ze komen allemaal op hetzelfde punt uit. Allemaal komen ze bij de kribbe. En wie er onder u zo “ver weg” zit, mag dit troosten. “Waar is de geboren Koning?” Vindt u dat niet een ontroerende vraag? En ik zou wel willen, dat het ook onze eigen vraag was: “Waar is de geboren Koning?” maar ze weten het in Jeruzalem niet. Er was wel een gerucht geweest van de herders die vertelden van een Kind en van een open hemel. En dat was destijds een steen in een overigens rustige vijver. Maar de rimpels zijn daarvan alweer weg.

2. De Jeruzalemse mensen begrijpen wel, dat de wijzen naar de Messias vragen. Maar ze weten er verder niets van. Eigenlijk is er maar een die er door geactiveerd wordt. En dat is Herodes. Want die denkt: “Een Koning? Dat is een mededinger! En dus een gevaar voor mijn troon!” En hij weet nog wel wat van de oude profetieën. En al doet hij zelf niet veel meer aan de godsdienst; hij is er toch niet gerust op en hij neemt zijn maatregelen. Heel veel mensen zijn er nu ook, die er wel bij opgevoed zijn. En er ook nog wel heel wat van weten. Maar ze zijn er bovenuit gegroeid, vinden ze. En ze lezen nu geïnteresseerd de boeken van Jan Siebelink en Geert Mak. Want dat is ook nog wat van hun eigen ‘vroeger’. Maar ze zijn van hun zaak niet zeker. En ze hebben geen rust. En de schriftonderzoekers komen er bij. En Herodes luistert goed naar de theologen. En in Micha 5:1 blijkt de naam van de plaats van de geboorte van de Christus te staan. Maar de geleerden maken Herodes de beleefde complimenten en ze gaan weer naar huis. Ja, dat is een angstwekkende mogelijkheid. Dat we als dominees en ouderlingen en in de gezinnen als ouders niet iets anders dan maar dode wegwijzers zijn. En we wijzen anderen formeel de weg. Maar we gaan die zelf niet. En alleen Herodes is er blijvend druk mee. Want die zegt heel vroom: “Kom het mij a.u.b. vertellen wat u hebt gevonden; dan ga ik het Kind ook aanbidden.” Maar hij denkt: “Dan laat ik het doden!” Maar die wijzen zijn er met het Woord gekomen. En ze zijn er uit gekomen. En dat is een wonder. Want hun prille geloof heeft een groot examen af te leggen gehad. Want ze dacht een koning in een paleis te vinden, maar ze vonden een Kind in een stal. En u denkt misschien soms ook: “Waarom doet God dat zo?” En dan is de weg van het geloof erg moeilijk. Maar dan leert God ons te steunen op het Woord alleen. En op Christus alleen. En dan geloven we niet een mens of onze eigen gedachten. Maar we geloven Gods Woord.

3. Op een rijke manier kreeg het woord van wat God had beloofd een plaats in het hart van deze wijzen. Het was, nadat ze in Jeruzalem waren gekomen, eerst erg mistig voor ze geweest. En ze dachten, dat ze de hele reis voor niets hadden gemaakt. Maar het Woord van God had uiteindelijk deze zoekende mannen ter bestemder plaatse gebracht. En zo zullen wij ook door slechts te geloven in het Woord bij het Kind, de geboren Koning, komen. Want God gaat met ons ook vaak een omweg. En het gaat in ons leven dikwijls door veel strijd heen. Maar de aarzelingen komen wij door het Woord te boven. En zo worden wij tot Christus geleid. En wat groot, als wij bij de Zaligmaker komen. En nu mogen wij u hartelijk nodigen om de komen tot deze Koning. En van hoe ver we ook moeten reizen. En hoe hard ons hart is en hoe onbekeerlijk. Toch mogen we komen. En dan zeggen we: “Ik heb uit Uw Woord gehoord, dat de Zaligmaker is geboren. Maar ik zie het niet. En ik begrijp het ook niet. Maar wilt U mij zelf dat leren.” En nu is het van tweeën een: of we gaan met de wijzen het Kind aanbidden. Of we proberen de gedachte aan het Kind te smoren, zoals Herodes het deed. En nu moesten wij zo maar bidden: “God, doe mijn hart open en laat mij U al mijn schatten geven.” O, van God is het goud en het zilver en het vee op duizend bergen. Maar Hij komt in de wereld als een arm Kind. En Hij vraagt onze kracht en onze liefde en ons hele bestaan. En blijf a.u.b. niet aan de kant staan. En als u niet rijks aan de Heere Jezus hebt te geven, geef Hem dan uw armoede maar.

“Ja, elk der vorsten zal zich buigen; En vallen voor Hem neer” (Ps.72:6; berijmd).

En mag Hij onze Koning al zijn?

Brandwijk, J.A.H. Jongkind