Ga naar de inhoud

De beste papieren

(n.a.v. vr. en antw. 19 van de Heidelbergse Catechismus)

Vraag: Waaruit weet gij dat? (d.w.z. dat Jezus Christus onze Middelaar is)

Antwoord: Uit het heilig Evangelie, hetwelk God zelf voor het eerst in het Paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremoniën der wet laten voorbeelden, en ten laatste door zijn eniggeboren Zoon vervuld.

De punten zijn:

  1. Het bestreden geloof vraagt er om
  2. De Heere Jezus heeft ze bij zich
  3. Wij worden er door overtuigd

1. “Hij heeft de beste papieren.” Daar wordt de noodzaak van dat je voor een bepaalde taak geschikt bent mee onder woorden gebracht. En als je twee kandidaten hebt, wordt die man het, die de beste papieren juist heeft. En in het geestelijke is dat de Heere Jezus. Hij is volmaakt geschikt om de Verlosser te zijn. Hij is het, die er voor in de wieg is gelegd. Nee, die er voor in de kribbe is gekomen. Die vraag lijkt wel wat simpel, als daar wordt gesteld: “Waaruit weet gij dat; dat de Heere Jezus de Middelaar is?” En veel mensen ‘hebben’ niets met deze in hun ogen dorre dingen. Maar in Zondag 5 en 6 loopt de spanning hoog op. En het gaat via “Wat moeten we dan; nu we zelf het niet beteren kunnen en een ander niet voor ons kan betalen; wat moeten we dan voor een Middelaar zoeken?” (vr. en antw. 15) tot “Wie is deze Middelaar?…..Onze Heere Jezus Christus!” (vr. en antw. 18). Want voor onze diepe nood is er redding in Hem. Maar al onze tijd is een strijd. En er hangt zoveel aan, dat we het telkens, in die strijd en bij zoveel toch weer voorkomende zonden, moeten horen, dat de Heere Jezus het helemaal is. Vandaar die uiteindelijk spannende vraag: “Waaruit weet gij dat?” Dat is de roep van het aangevochten hart: “Waar grond ik dat op? En vergis ik me niet?” Die jongen, die op school met zoveel verschillende meningen in aanraking komt, vraagt: “Wie zegt me, dat Hij de Enige is?” En die man, die ineens met een ernstige ziekte voor de eeuwigheid staat, mag toch niet nog iets van twijfel hebben, dat Jezus het is?! En de catechismus stelt tot onze troost dat aan de orde: “Wie is uw zegsman? Hoe komt u er aan?” Want het moet voor de volle honderd procent vaststaan, dat Jezus het is.

2. “Waaruit weet gij dat?” Het antwoord is, dat dat uit onze intelligentie of intuïtie niet is. En dat dat uit ons gevoel of uit onze ijver of uit onze trouw in de gebeden niet is. En dat dat uit onze ernst en uitreddingen niet is. Maar uit het heilig Evangelie. Het Evangelie is het bewijs. De genadeboodschap is van de Heere Jezus het legitimatiebewijs. Hij geeft zich maar niet voor de Middelaar uit. Maar Hij is het. Nee, er zijn geen betere papieren dan die hier worden genoemd. Niets of niemand leert ons Christus beter kennen dan God zelf door Zijn Woord. En een mensenwoord (hoe goed en hartelijk het ook is) kan ons mogelijk nog bedriegen, maar het Woord van God niet. En nu zegt dit antwoord, dat het Evangelie er in de dagen van het O.T. ook al was. Wonderlijk is dat om te bedenken: “Abraham en ook al Gods oude vrienden hebben al geleefd van diezelfde genade en datzelfde Evangelie waar wij ook nu nog van leven, de kerk van vandaag.” En het Evangelie, dat er was van oudsher, is met Christus’ komen in de wereld vervuld. Antwoord 19 zegt: “En ten laatste heeft God door Zijn eniggeboren Zoon het Evangelie vervuld.” En dat “En ten laatste” is een begrip, dat de eindtijd aanduidt. En het is een dringend appel. Want er komt na dat laatste komen niet nog wat meer.

3. De om raad en hulp verlegen mensen komen heel anders dan de meer oppervlakkige lezers tegenover het Evangelie te staan. En hen klinken de woorden van het slot van Zondag 6 in de oren als schone muziek. En ze raken er maar niet op uitgekeken. En ze drinken het in. “Waaruit weet gij dat?” En dat is een vraag waar iets gretigs en verlangends in ligt. Een hunkering om het echt te mogen weten. En om het weer uit Gods mond te horen: “Ik heb u lief.” Een jongen zegt dat honderd keer tegen zijn meisje; en als hij vijftig jaar met haar getrouwd is, zegt hij het nog. En zo is het ook met de Schrift. Want er zijn nu eenmaal woorden, die je telkens weer horen moet. En wanneer wij zo vaak toch weer hebben overtreden en wij komen met de bede: “Heere, geldt het nu nog?” Dan zegt God: “Het geldt nog. Want Mijn Woord is getrouw.” Nergens anders dan in het Evangelie vindt het bestreden hart rust. En door alle andere bodems zinken we heen. Want dan weet u voor de middag, dat u een kind van God bent; maar het is nog geen avond of de twijfel gaat er alweer met u vandoor. Maar als het Woord gaat spreken, gaat het werkelijk spreken. En dan lees je bijv. een Psalm of een ander gedeelte van de bijbel; en dan lees je je eigen leven; en dan lees je de liefde van God. “Hij kan en wil en zal in nood…..Volkomen uitkomst geven!” (Ps.68:10; berijmd).

“Waaruit weet gij dat?” Ja, we moeten het wel weten voor we van de wachtpost worden weggeroepen en we bij de Rechter komen. “En ten laatste heeft God het in Christus vervuld.” En in dat laatste leven we nu. Daarom zeg ik: “Haast u. Want er is geen tijd meer te verliezen. Haast u om uws levens wil.”

Brandwijk, ds. J.A.H. Jongkind