Ga naar de inhoud

Maria en Johannes bij het kruis (Joh.19:26 en 27)

Vrouw, zie, uw zoon……zoon zie, uw moeder.

De punten zijn:

  1. Hoe Jezus hen ziet
  2. Wat Hij tegen hen zegt
  3. Hoe Hij hen zegent

1. Dat is wel aangrijpend, dat Maria het sterven van haar eigen Zoon meegemaakt heeft. Er kwam veel op haar aan. Toen Hij was geboren, had ze gezongen: “Mijn ziel verheft Gods eer!” Maar dat geloof wordt nu zwaar beproefd. Ja, het “haalt” ons weer wat “op”, als het goed met onze kinderen gaat. Maar het is een bange treurigheid, als het ongelukkig met ze afloopt. Als het aan je kind komt, komt het aan jou. Maar Maria is niet overmand door verdriet neergezonken, maar wij lezen, dat ze daar staat. “En bij het kruis stond Zijn moeder.” Ze kon het dragen. Waardoor? Omdat Jezus ook voor haar en voor haar nood en zonde op Golgotha sterft. Dat is nog zo. Wij blijven staan, als wij dichtbij Hem staan. Ook Johannes heeft daar gestaan. “De discipel dien Jezus liefhad.” Die voor ons wat vreemde “n” betekent, dat de liefde van Jezus uitging. Ineens heeft Jezus hun lieve gestalten ontdekt. Opeens zag Hij ze. “Daar staan ze!” “Jezus nu, ziende Zijn moeder en de discipel die Hij liefhad.” Dat aangrijpende, liefdevolle zien, komt u heel veel in de bijbel tegen. Ook hier komt u het tegen. Dat de Heere de mensen zo aangedaan ziet. Wij kijken vaak langs elkaar heen. De individualistische wind die alom is opgestoken, doet daar geen goed aan. Wij kijken naar wat ons het beste uitkomt. De weg van de mensen naar elkaars hart is geblokkeerd. “Waar is de liefde en een veilig onderkomen?” Door de zonde staan wij eenzaam in de wereld. Klein; ook al doen we wel groot. Daar is geen remedie voor. Behalve het middel van de genade van Christus, die ons vanaf het kruis in onze nood heeft gezien. Weten wij ons al door Hem gezocht en gekocht?

2. Het is niet zo vreemd (al is het een wonder!), dat Jezus tot zijn moeder en vriend zo vriendelijk spreekt. Was het niet altijd al zijn leven om de mensen te zien en te zorgen voor hen?! Zit u daar wel eens mee, dat uw vrouw het, als u sterft, maar uitzoeken moet en maar weer moet gaan werken? Of dat u, als u een ongeluk krijgt, uw kinderen onbeschermd achterlaat? In de tijd dat er nauwelijks voorzieningen waren, was dat, meer nog dan nu een groot punt. Jezus klaagt niet over zichzelf, maar Hij denkt aan zijn moeder. Wij hebben de indruk, dat Maria al lang weduwe was. En Jezus kan nu in materieel opzicht niets voor haar doen. Maar Hij is wel haar oudste Jongen. Niet alleen als haar Goddelijke Zoon en voor haar eeuwig welzijn, maar ook als haar menselijke Zoon en voor haar tijdelijke belangen weet Hij zich verantwoordelijk voor Maria. Hij was altijd al een trouwe Zoon geweest. Jozef en Maria was Hij onderdanig. En aan zijn verantwoordelijkheid als de oudste onttrekt Hij zich niet. En zo treft Hij, voor Hij sterft, nog een voorziening voor haar. Hij vertrouwt haar toe aan Johannes. Wij weten niet hoe Jezus daar nu zo op is gekomen. En of Hij vooral op haar financiële toestand of op vooral haar sociale toestand bedacht is geweest. Heeft Hij het voorzien, dat ze straks in Nazareth zullen zeggen: “Die Jongen was ook wel iets aparts! Je kon de ramp toch ook al wel aan zien komen!?” Heeft Hij ze dat willen besparen misschien? Is het misschien daarom, dat Hij Johannes haar toevertrouwt en niet een van zijn dan nog ongelovige broers? Dat blijft gissen voor ons. Maar Jezus heeft wel voor haar tijdelijke welzijn gezorgd. Nee, wij moeten Jezus maar niet buiten onze familie en zaken houden. Wie niet in het leven een Verlosser heeft, heeft er in het sterven ook geen.

3. Hij nam haar in huis. Zou dat goed gegaan zijn? Alles gaat altijd niet goed. Het gezegde luidt: “Een moeder kan beter voor tien kinderen zorgen dan tien kinderen voor een moeder.” Maar dit ging wel goed. Jezus heeft hen de weg gewezen. En dan gaat het goed. Zou dit nu de toepassing zijn, dat je altijd je ouders zelf “oppassen” moet? Ik denk niet, dat dat zo is. Maar dat het ook niet zo is, dat het goed is om dat op de voorhand uit te sluiten. En het is ook niet zo, dat je, als je moeder in een verzorgingshuis zit, moet denken, dat dat hetzelfde is, als dat je haar hebt in de steek gelaten. Want het is nogal een verschil hoe ze daar zit! Want dan kunt u gelukkig ook nog heel veel voor haar doen. Ook wij moeten over onze nabestaanden denken. Maar je moet niet regelen wat je niet regelen kunt. Je moet ook geen beloften doen, die je niet waarmaken kunt. Als wij nu in Christus leven, leven wij ook in zijn Geest. Dan worden er goede dingen door ons gedaan in het belang van onze kwetsbare medemensen. Dingen, die het grote publiek niet weet, maar die God wel weet. En het zij de kroon van de gemeente: “Ziet, hoe lief zij elkander hebben!”

Brandwijk, J.A.H. Jongkind